Werkwoorden: persoonsvorm in de tt
Kies de juiste persoonsvorm. Let daarbij goed op het onderwerp: wie/wat is er aan het ....
De honden (lopen) ...... achter de baas aan.
- loop
- loopt
- loopdt
- lopen
Maaike (turnen) ...... bij de plaatselijke vereniging.
- turn
- turnt
- turndt
- turnen
Hij (melden) ...... het goede nieuws.
- mel
- melt
- meldt
- melden
De dominee (bidden) ...... elke dag.
- bit
- bid
- bidt
- bidden
Esther en Mike (gaan) ...... vanmiddag lasergamen.
- ga
- gaat
- gaadt
- gaan
Je (vermeld) ...... het nog maar eens in de schoolkrant.
- vermel
- vermelt
- vermeldt
- vermelden
(menen) ...... je dat nou echt?
- meen
- meent
- meendt
- menen
Ik (graven) ...... een diepe kuil.
- graav
- grav
- graf
- graaf
Jolien (zijn) ...... al een poosje verkouden.
- ben
- bent
- is
- zijn
(hebben) ...... Mark gewonnen?
- Heb
- Hebt
- Heeft
- Hebben