Werkwoorden: persoonsvorm in de tt en vt



Vul de persoonsvorm in. Ontdek zelf in welke tijd (tt/vt) de zin staat!

1. Overmorgen (gaan) deze film in première .
2. Samantha en Joran (haasten) zich, maar haalden de trein niet.
3. (zenden) RTL 4 dit programma binnenkort uit?
4. (proberen) je me nu op de kast te jagen?
5. Zij (dobbelen) om te beslissen wie er als eerste moest.
6. (worden) je zusje morgen negen jaar?
7. Deze boom (groeien) vorig jaar al boven het dak uit.
8. Welke paardrijder (rijden) op dit moment het hardst?
9. Vorige week (vissen) ik een oude schoen uit de vijver.
10. Lang geleden (wonen) hier een koning en een koningin.