Werkwoorden: persoonsvorm (zwak en sterk)



Vul de persoonsvorm in.
Aandachtspunten:
- zwak/sterk;
- je/jij voor of achter de PV?


1. Hij hield zijn adem in en (schuiven) het gordijn voorzichtig een stukje opzij.
2. Een uurtje geleden (lassen) de lasser de stukken metaal aan elkaar.
3. Waar (duiden) dit op, denk je?
4. Bedrijven (schieten, vt) daar toen als paddenstoelen uit de grond.
5. De boer (poten, vt) de aardappelen niet al te dicht op elkaar.
6. De wijzers (draaien, tt) maar door en door.
7. Lange tijd (leven, vt) de man afgezonderd.
8. Sinds wanneer (roken) jij? Je lijkt wel gek!
9. De ene auto na de andere (razen) hier destijds voorbij.
10. (zenden) je de hele dag door uit?