Vul de juiste werkwoordsvorm in.

Vul alles in en klik dan op "Controleer". Druk op [?] of "Hint" voor hulp. Dat kost echter wel punten.
DE JAPANSE STEENHOUWER

Lang geleden (leven) er in Japan een steenhouwer.
De hele dag (staan) hij met een groot houweel stenen te (houwen) uit de rots.
Het zweet (gutsen) langs zijn lichaam.
Het werk (zijn) zwaar.
Op een dag (komen) de keizer voorbij.
De steenhouwer (stoppen) zijn werk, (komen) naderbij en (buigen) diep.
Wat een pracht en praal!
Toen de stoet voorbij (zijn) , stond de man voor zich uit te (staren) en dacht: 'Ik (willen) dat ik de keizer (zijn) .'
Hij (hebben) dit nog niet (denken) , of hij (zijn) de keizer.
Er (vinden) een ontvangst plaats voor de keizer.
Hij (lopen) rond en (groeten) minzaam.
De genodigden (buigen) diep.
Ministers (komen) naar hem toe voor het (ondertekenen) van wetten.
Ingewikkelde vraagstukken (worden) aan hem (voorleggen) .
Het (denken) over al die zaken (vallen) hem zwaar.
Op een dag (kijken) hij naar de zon en (denken) : 'Mijn werk (zijn) zwaar. Ik (willen) dat ik de zon (zijn) !'
Hij had dit nog niet gedacht, of hij was de zon.
Daar (staan) hij hoog aan de hemel.
Wat een uitzicht. De hele wereld (liggen) aan zijn voeten.
En hij (zorgen) voor de warmte en de groei op aarde.
Op een dag kwam er een grote regenwolk, die voor hem (schuiven) .
Hoe hij ook (kijken) , naar rechts, naar links, omhoog, omlaag, hij (kunnen) de aarde niet meer (zien) .
Hij dacht: 'Ik wou dat ik die regenwolk was!'
Hij had dit nog niet gedacht, of hij was de regenwolk.
Hij (regenen) en regende en regende nog eens.
Wat een plezier (geven) dat.
Rivieren (treden) buiten hun oevers.
Hele dorpen (worden) door het water (verzwelgen) en bomen (ontwortelen) .
Alleen die rots daar.
Wat de regenwolk ook (proberen) , hij (krijgen) de rots niet van zijn plaats.
De wolk (breken) en (smijten) al zijn water tegen de rots.
Er gebeurde niets. Helemaal niets.
'Ik wou dat ik die rots was!' dacht de wolk.
Hij had dit nog niet gedacht, of hij was de rots.
Dit gaf een heerlijk gevoel.
Hij stond zo vast, (voelen) zich zo zeker en sterk.
Mensen (bouwen) huizen op hem.
Er waren bergbeklimmers die zijn top (trachten) te (bereiken) .
Hij (genieten) van dat alles.
Op een dag kwam er een steenhouwer.
Met een groot houweel begon hij uit de rots stenen te (houwen) .
De rots (ergeren) zich hieraan.
Maar wat hij ook probeerde, hij kon zich er niet tegen verzetten.
Toen dacht de rots: 'Ik wou dat ik die steenhouwer was!'
Hij had dit nog niet gedacht, of hij was de steenhouwer.
Hij (hakken) stenen uit de rots. Zijn werk was zwaar.
Het zweet (gutsen) langs zijn lichaam.
Maar het (deren) hem niet.
Want hij voelde zich gelukkig en tevreden.